Wat is de ziel van het vak? Een relevante vraag, niet op z’n minst omdat we leven in een tijd van toenemende zorgen over ontwikkelingen in de (geestelijke) gezondheidszorg. Deze ziel van het vak wordt, zoals Wiepke Cahn schrijft in het voorwoord van het gelijknamige boek, De ziel van het vak, steeds meer uit het oog verloren. Richtlijnen en protocollen krijgen vaak de prioriteit boven contact met de patiënt. En dat terwijl keer op keer blijkt dat het belangrijkste aspect van een goed (therapeutisch) gesprek werkelijk contact is. In deze verzameling columns van gedreven professionals wordt het belang van de behandelrelatie centraal gesteld en delen professionals vanuit verschillende oogpunten hun visie op de ziel van het vak. De eerste column in deze serie is geschreven door Greet Vanaerschot.
De behandelaar
Oktober 1984. Mijn allereerste cliënt komt de spreekkamer binnen. Het is een negentienjarige jongeman, een tweedejaarsstudent rechten, die er uitzonderlijk verzorgd uitziet. Hij draagt een donkerblauwe broek met een bijpassend, onberispelijk gesteven hemd, en zijn kapsel lijkt wel gepolijst, geen haartje springt uit de band. Hij vertelt mij dat hij hulp zoekt bij het aangaan van contacten met medestudenten. Dit lukt hem niet, en hij heeft de indruk dat zijn medestudenten hem mijden. Hij denkt dat dit te maken heeft met een verschil in interesses: drinken en uitgaan interesseren hem niet; naast zijn studie is hij vooral geïnteresseerd in filosofie. Als beginnende therapeute-in-opleiding neem ik mij voor om empathisch en accepterend naar hem te luisteren.
Tijdens de eerste vijf sessies vertelt de jongeman over de filosofen die hem aanspreken. Vooral Kant en Hegel zijn zijn favorieten, en hun theorie krijg ik grondig gedoceerd. Als ik vraag wat hem dan daarin precies aanspreekt, word ik genegeerd en krijg ik nog meer rationele uiteenzettingen. Hij lijkt graag te komen: hij heeft eindelijk gehoor gevonden voor hetgeen hem interesseert. Ik voel een lichte irritatie, onrust en verveling, maar probeer dit opzij te zetten; als ik nog beter luister, zal ik wel begrijpen wat hij mij wil zeggen. In de zesde sessie lukt mij dit echter niet meer, en ik voel bij mijzelf woede opkomen. Ik voel de aandrang om hem een klap te geven als hij opnieuw over zijn geliefde filosofen begint. Ik heb meer begrip voor zijn medestudenten die niet met hem willen afspreken, dan voor hem. Na deze sessie maak ik ontredderd een afspraak met mijn supervisor.
Met veel schaamte vertel ik haar over mijn falende empathie en acceptatie. Tot mijn verrassing veroordeelt zij mij niet maar nodigt mij uit om te spreken over mijn woede. Ik kom er vrij snel achter dat ik boos op de jongen ben omdat ik geen contact met hem krijg; ik voel mij buitengesloten en gebruikt als ‘publiek’. Terwijl ik zo graag contact met hem wil, want ik voel ook wel hoe hij lijdt onder zijn eenzaamheid. Mijn supervisor helpt mij zoeken naar formuleringen om dit alles tijdens de volgende sessie bespreekbaar te maken.
Deze ervaring heeft mij vanaf de start van mijn loopbaan duidelijk gemaakt dat je met je eigen persoon aan de slag moet in een behandeling. Je bent geen afstandelijke behandelaar, maar een mens die een relatie aangaat met een ander mens, en dat is net de schoonheid van het vak. Mijn eigen belevingen in deze casus gaven aan dat deze jongeman geen relaties met anderen kon aangaan omdat hij anderen niet kon beroeren: hij zat gevangen in een harnas van uiterlijkheden zonder contact met zijn eigen innerlijk. Hij miste een eigen solide identiteit en zat nog helemaal in de kindpositie; zijn separatieproces was duidelijk gestagneerd. Door mijn secundaire emotie – de woede – te exploreren kon ik de onderliggende primaire emotie aanwenden om te begrijpen wat er tussen ons gebeurde en hypotheses formuleren over wat er met hem aan de hand was. En kon ik het benutten om echt contact met hem te krijgen. Hetgeen in de volgende sessie ook gebeurde.
De zevende sessie begon de jongeman zoals gewoonlijk met een filosofische uiteenzetting. Ik onderbrak hem en zei:
Therapeut: ‘Ik begrijp dat filosofie belangrijk is voor jou, maar ik vind het moeilijk om hiernaar te blijven luisteren, omdat ik zo geen contact krijg met jou. Ik wil graag luisteren naar wat jij denkt en voelt, maar zoals je nu spreekt, voel ik mij buitengesloten. Ik vrees dat ik zal afhaken en dat wil ik niet; want ik kan ook voelen hoe graag jij contact wilt.’
Cliënt: (ik merk dat hij schrikt) ‘Wat wilt u dan dat ik vertel?’
Therapeut: ‘Ik merk dat je schrikt… ik wil daar graag iets meer over horen.’
Cliënt: ‘Ik schrik omdat u zegt dat ik u buitensluit. Dat wil ik helemaal niet. Maar ik weet niet goed wat ik dan wel zou moeten vertellen.’
Therapeut: ‘Laten we eens stilstaan bij wat je nu zegt, dat je niet goed weet wat te vertellen. Heb je enig idee wat jouw aarzeling of misschien jouw angst hieromtrent is?’
Cliënt: (stilte) ‘Ik ben bang dat ik niet interessant genoeg ben.’
Een therapeutische relatie impliceert emotioneel aanraken en aangeraakt worden, beroeren en beroerd worden, ontroeren en ontroerd worden. Daar is niets mis mee, het is zelfs de essentie van contact. Van mij als therapeute wordt wel verwacht dat ik mijn emoties professioneel inzet. Dit impliceert een aantal innerlijke processen en stappen.
Congruentie en emotieregulatie
Allereerst probeer ik alert te zijn op de manier waarop een cliënt mij raakt. Daartoe moet ik continu voeling houden met mijn eigen belevingen die in contact met de cliënt gewekt worden: ik probeer congruent aanwezig te zijn in het contact. De emoties die in mij gewekt worden tijdens het gesprek probeer ik goed te reguleren. Mijn emoties wend ik aan als procesbevordering voor de cliënt, niet voor mijzelf. Als ik toch te zeer emotioneel geraakt word, vertel ik de cliënt dat zijn of haar verhaal mij raakt, maar dat ik wel een plek heb buiten onze gesprekken waar ik met mijn emoties terechtkan. Ik richt mij daarbij op hoe het voor de cliënt is om dat bij mij op te merken.
Empathisch exploreren en woorden geven
Therapie beperkt zich niet tot louter cognitief begrijpen. Op impliciet, vaak lijfelijk niveau vindt er een interactie plaats tussen de cliënt en jezelf, die vaak beter weerspiegelt wat er aan de hand is dan hetgeen de cliënt vertelt. Die interactie geeft, ook zonder dat de therapeut zich ervan bewust is, mede richting aan het behandelplan. Vanuit een houding van verwondering richt ik mij afwisselend op de beleving van de cliënt en mijn eigen beleving. Voelend en proevend probeer ik de betekenis van hetgeen ik bij mijzelf lijfelijk gewaarword, helder te krijgen. Als ik begrijp wat ik voel, kan ik ook uitmaken of het vooral met mij te maken heeft, of dat het iets zegt over de cliënt.
Als mijn inleving aansluit bij hetgeen de cliënt vertelt, dan verwoord ik dit meestal als een empathische reflectie. Vaak werkt dit verdiepend voor het exploratieproces van de cliënt, omdat gevoelde betekenissen verwoord worden die de cliënt zelf nog niet geëxpliciteerd had maar wel kan herkennen. Sommige cliënten willen niet op zo’n diep niveau begrepen worden en voelen dit alsof hun beleving wordt ‘afgepakt’. Mijn empathische reflecties en de reactie van de cliënten hierop bieden dan mooi materiaal om te exploreren.
Het kan ook belangrijk zijn om je gevoel, ook al sluit het niet aan bij de beleving van de cliënt, transparant als je eigen gevoel te verwoorden. Het verwoorden van je gevoel moet wel altijd ten dienste staan van het proces van de cliënt. Als dat niet het geval is, kun je het beter voor jezelf houden.
Vanwege het verlies van een dierbaar familielid moest ik een afspraak afzeggen ‘wegens familieomstandigheden’. De cliënt was hier erg boos om, en had zich bij de volgende sessie totaal afgesloten voor mij. Het was voor hem het bewijs dat ik er niet voor hem was als hij het nodig had. Hoewel ik het pijnlijk vond om dit te horen – ik kwam net uit de chaos van een rouwproces – is het geen moment in mij opgekomen om hem te vertellen wat de reden was voor de afmelding. Dit voorval raakte net aan iets wat voor hem heel problematisch was en bood de kans om dit hier en nu in de therapie door te werken.
Hypotheses over de problematiek van de cliënt
Wat bij jou als therapeut teweeggebracht wordt in het contact met de cliënt kan meer zicht geven op de problematiek van de cliënt en kan je helpen om de behandeling beter af te stemmen. Uit onderzoek blijkt dat de relationele vaardigheden van de therapeut bepalend zijn voor het welslagen van therapeutische behandelingen. Warm ondersteunende, niet-veroordelende, authentiek aanwezige therapeuten die intense gevoelens kunnen verdragen, hun eigen perspectief opzij kunnen zetten en zich empathisch kunnen afstemmen op de leefwereld van de cliënt blijken effectiever te zijn dan therapeuten die deze relationele kwaliteiten niet kunnen realiseren. Ik ondervind dagelijks aan den lijve hoe vermoeiend en frustrerend, en tegelijk hoe ontroerend en vervullend het aangaan van een therapeutisch contact is. Ik zou het elke therapeut toewensen om zich deze ‘gedisciplineerde menselijkheid’ eigen te maken en er de voeding in te vinden om dit mooie vak met plezier te blijven uitoefenen.
Over de auteur
Greet Vanaerschot is klinisch psycholoog, cliëntgericht-experiëntieel psychotherapeut en professor in de psychotherapie bij Universiteit Antwerpen, waar zij coördinator is van de postgraduaat opleidingen in psychotherapie. Daarnaast is zij hoofddocente bij RINO Utrecht.
De ziel van het vak
Deze column is afkomstig uit het boek De ziel van het vak en op enkele plekken ingekort door de redactie van Boom Psychologie & Psychiatrie.