Vol goede bedoelingen behandelen therapeuten lhbtq-cliënten precies hetzelfde als hun cisgender, heteroseksuele cliënten. Want, zo denken ze, een mens is immers een mens. Hoe goed de intentie ook is, een dergelijke aanpak leidt onvermijdelijk tot blinde vlekken wat betreft de behandelbehoeftes van lhbtq-cliënten. Zoals auteur Joe Kort schrijft: ‘Het is vooringenomen om alleen homovriendelijk te zijn. Je moet homodeskundig zijn.’ Voortbouwend op de principes van lhbtq-affirmatieve therapie beschrijft Kort in zijn boek hoe behandelaars beter geïnformeerd kunnen raken en ruimte kunnen creëren voor de specifieke behandelbehoeftes van lhbtq’ers. In deze voorpublicatie lees je over fouten die behandelaars vaak (onbewust) maken, en over hoe deze te voorkomen.

Deze voorpublicatie komt uit het hoofdstuk 2 ‘De grondbeginselen van lhbtq-affirmatieve therapie’ van het boek Het maakt wél uit door Joe Kort, en is ingekort en bewerkt door de redactie van Boom Psychologie en Psychologie.
Fout 1: Je eigen homofobie en heteroseksisme ontkennen
Veel therapeuten die oprecht graag werken met lhbtq’ers zien nog steeds hun eigen homofobe overdracht niet, simpelweg omdat ze het gevoel hebben dat ze alle lhbtq’ers accepteren. Van jongs af aan worden we heteroseksistisch gevormd en dit ontkennen is een vorm van verkapte homofobie. Als je geen rekening houdt met je tegenoverdracht als je met lhbtq’ers werkt, draag je onbedoeld bij aan hun geïnternaliseerde homofobie.
Bijvoorbeeld cliënten vragen of ze seksueel actief zijn door ze te vragen of ze ‘geslachtsgemeenschap’ hebben is een vorm van heteroseksisme. Veel homo- en lesbische stellen hebben geen geslachtsgemeenschap, maar beschouwen zichzelf toch als seksuele wezens en tevreden. Penetratie is een gouden standaard van een heteroseksistische, patriarchale constructie waar veel stellen – vooral lesbische vrouwen – niet altijd naar streven. Aan de andere kant is het ook onjuist om ervan uit te gaan dat twee vrouwen alleen maar knuffelen en nooit geslachtsgemeenschap hebben.
Fout 2: De verkeerde terminologie gebruiken
Termen als ‘seksuele voorkeur’ en ‘alternatieve levensstijl’ worden als ongepast beschouwd. ‘Voorkeur’ impliceert dat seksualiteit een keuze is – wat niet het geval is – en voor homomannen en lesbische vrouwen is heteroseksualiteit de ‘alternatieve’ levensstijl. De juiste term is ‘seksuele en romantische gerichtheid’.
Hoewel de term ‘homoseksualiteit’ nog steeds wordt gebruikt, is het omschrijven van homoseksuele en lesbische mensen als ‘homoseksuelen’ voor sommigen tegenwoordig even beledigend als het woord ‘invalide’ voor iemand met een lichamelijke beperking. De juiste woorden zijn ‘homoseksuele mannen’ of ‘homomannen’ en ‘lesbische vrouwen’, of de ‘lhbtq-gemeenschap’ (waarbij lhbtq staat voor ‘lesbisch, homoseksueel, biseksueel en transgender’).
Het is ook heel belangrijk dat je vraagt hoe cliënten zichzelf identificeren. Sommige lesbische vrouwen, bijvoorbeeld, houden er niet van om ‘gay’ genoemd te worden – ze geven de voorkeur aan ‘lesbisch’. Als therapeut kun je vragen: ‘Wat is je seksuele gerichtheid?’ en: ‘Wat is je gender?’. Wees niet bang om cliënten te vragen wat een bepaalde term voor hen betekent.
Fout 3: Heteroseksistische en cisheteronormatieve intakeformulieren gebruiken
Je intakeformulier zou moeten vragen naar seksuele en romantische identiteit, en naast ‘getrouwd’ en ‘echtgenoot/echtgenote’ woorden als ‘partner’ en ‘levensgezel’ moeten bevatten. Vraag hoe de cliënt zich identificeert wat betreft seksuele en romantische gerichtheid. De cliënt moet de mogelijkheid hebben zich te identificeren als heteroseksueel, biseksueel, homoseksueel, lesbisch, queer, transgender of anders. Vraag in plaats van naar de burgerlijke staat of de cliënt een partner heeft en zo ja, vraag dan naar de voornaam van de partner. (Dat is ook een goede maatstaf voor heteroseksuele stellen die samenwonen.) Als je bang bent dat sommige heteroseksuele cliënten daar negatief op zullen reageren, neem dan je eigen heteroseksistische houding en homofobie eens onder de loep.
Vraag op een intakeformulier en bij een intakegesprek altijd naar iemands persoonlijke voornaamwoorden. Door iemand vanaf het eerste gesprek juist aan te spreken, zorg je ervoor dat je hun identiteit erkent en hun gevoel van veiligheid en vertrouwen vergroot. Bijkomend voordeel: je communiceert richting je (toekomstige) lhbtqia*+-cliënten dat je je inzet voor een inclusief behandelklimaat.
Fout 4: Een wachtkamer zonder homo- en lesbische literatuur
Je wachtkamer zegt veel over jou als therapeut en hoe je omgaat met cliënten. Ik heb van therapeuten gehoord dat ze hun wachtkamer ‘neutraal’ willen houden en toch tijdschriften als Time en Newsweek hebben liggen. Maar de afwezigheid van tijdschriften voor lhbtq’ers weerspiegelt de verwaarlozing die je homoseksuele en lesbische cliënten hebben gevoeld voordat ze bij je binnenkwamen. Alleen literatuur, tijdschriften en kranten hebben liggen die gericht zijn op heteroseksuele mensen wekt de indruk dat je andere cliënten niet erkent, of in ieder geval niet verwelkomt. The Advocate, een Amerikaans tijdschrift dat voor de homocultuur overeenkomt met Time en Newsweek, is een goed blad om in de wachtkamer te leggen, naast bijvoorbeeld het Britse Attitude en het Nederlandse Winq.
Hang op zijn minst flyers van plaatselijke diensten voor de lhbtq-gemeenschap en diensten gericht op de gezondheid op het prikbord van je wachtkamer om je cliënten onmiddellijk welkom te heten.
Fout 5: Niet inschatten in welke fase van hun coming-out je cliënten zich bevinden en niet vragen naar hun coming-outproces
Zonder de fases van homoseksuele en lesbische identiteitsontwikkeling te kennen kunnen therapeuten bepaalde gedachten en gedragingen verkeerd interpreteren. Zo lijkt fase 5 (trots op de identiteit) op een puberale ontwikkelingsfase – wat inhoudt dat kortstondige relaties met enige seksuele promiscuïteit te verwachten zijn en op het gebied van ontwikkeling toepasselijk zijn. Tijdens lhbtq-affirmatieve therapie wordt in de regel het Cass-model van coming-out gebruikt (Cass, 1979). Door cliënten te vragen hoe hun coming-outproces verliep of momenteel verloopt, kom je te weten wat de sterke en zwakke plekken in hun ontwikkeling zijn.
Benieuwd naar de andere 5 veelvoorkomende fouten die behandelaars maken? Lees dan verder in hoofdstuk 2 van ‘Het maakt wél uit’.
Lees meer hierover in Het maakt wél uit
Therapeut Joe Kort schreef dit boek voor zijn collega’s, maar ook voor mensen die niet ‘hetzelfde’ zijn, maar zichzelf. Zonder te vervallen in vakjargon en diagnoses geeft hij advies aan therapeuten, coaches en behandelaars én geeft hij woorden aan mensen die misschien altijd dachten dat het aan hen lag.