Alle begin is moeilijk. Dat geldt ook voor de weekstart en jaaraanvang. Maandag is een lastige dag; het weekend is voorbij en een volle werkweek vangt weer aan. En januari is een lastige maand; de feestdagen moeten worden verteerd, het duister overtroeft nog steeds het licht, en het nieuwe jaar blijkt al rap geenszins nieuw te zijn. Niet zo heel gek dus dat de tweede maandag in januari vaak wat zwaarder valt dan de eerste, en de derde weer iets zwaarder dan de tweede. Maar om nu te roepen dat die derde maandag in januari de meest deprimerende dag van het jaar is, gaat wat ver.
Toch noemen we de derde maandag in januari al ruim vijftien jaar Blue Monday. We vieren deze vermeend zwartste dag op allerlei manieren, niet alleen in de media maar ook op het podium. Vijf jaar lang, van 2016 tot 2020, vond op deze dag het ‘Depressiegala’ plaats, een feestelijk en tegelijk serieus evenement dat aandacht vroeg voor het fenomeen depressie en geld inzamelde voor de bestrijding ervan. Met die inzameling bleek de laatste keer echter iets mis: het geld ging goeddeels naar andere doelen dan het gestelde doel. Exit ‘Depressiegala’.
Ook met Blue Monday is iets mis: het is klinkklare onzin. Er bestaat helemaal geen meest deprimerende dag van het jaar. Hoe zou het ook kunnen, bij een probleem dat zo complex is en afhankelijk van zoveel factoren? Daar zijn geen vaste momenten voor. Waarom bijten we ons dan zo graag in die dag vast? En waar komt hij eigenlijk vandaan?
Een kleine geschiedenis: Blue Monday zoals we het nu ‘vieren’ is een uit de hand gelopen reclamestunt. In 2004 accepteert zelfverklaard psycholoog Cliff Arnall – op dat moment tijdelijk werkzaam bij Cardiff University, maar als wetenschapper door collega’s niet voor vol aangezien – de uitnodiging van pr-bureau Porter Novelli om een door hen bedachte reclametruc een wetenschappelijk tintje te geven. De truc moet de boekingen van reisbureau Sky Travel boosten, want die hebben dat erg hard nodig. En de truc is simpel: één – suggereer dat het ergens in januari steevast uit de hand loopt met de blues; en twee – koppel dit aan de conclusie dat een reisje naar de zon op dat moment niet alleen een plezierig maar ook een verstandig idee is. Arnall bedacht er een ‘wetenschappelijke’ formule voor, een heel onzinnige, maar daar werd massaal overheen gekeken. Voortaan ging de derde maandag van het jaar alom door het leven als Blue Monday, ‘de meest deprimerende dag van het jaar’.
De naam Blue Monday bestaat al veel langer. In de oudere betekenis is het élke maandag Blue Monday, want het is het begin van een harde werkweek, het einde van een kleine verlossende pauze. In de sixties zongen The Mama’s & The Papa’s erover: “Every other day of the week is fine…”. In 1985 werd in Journal of Personality and Social Psychology een serieuze studie gepubliceerd over de vraag of er wel zoiets bestaat als een ‘Blue Monday phenomenon’, dat wil zeggen het structureel meer dysforisch zijn van de stemming op maandagen dan op andere dagen van de week. De uitkomst ervan was negatief: geen enkel bewijs gevonden. Maar Blue Monday leefde voort. En werd twintig jaar later nader ‘gedefinieerd’ door Porter Novelli en Cliff Arnall.
Als opzetje doet de dag het bijzonder goed. In marketingkringen heet dat een ‘inhaker’. We kunnen via die maandag aandacht vragen voor het wijdverbreide maar onderbelichte fenomeen depressie. We kunnen onze koopwaar op die dag omringen met troostrijke boodschappen en warmhartige verpakkingen. We kunnen een onzinformule als die van Arnall tong-in-cheek laten eindigen met de uitkomst “= gebruik meer X”, en voor X dan onze productnaam invullen. Bruikbare onzin is immers waar iedere reclamemaker en mediatrainer naar zoekt?
Maar dan rijst de vraag waarom die nonsens zo enorm succesvol is. We zijn gaarne bereid om te worden misleid als we zo maar ergens worden heengeleid. We willen het vreselijk graag over onze blues hebben, over grauwe dagen, over zwarte periodes, over dips, donkerte en depressies. We beplakken die zaken het liefst ook nog met de term taboe, om zodoende nóg vaker over deze trending topics te kunnen spreken. Want hij zit ons dwars, die ‘zwarte hond’; hij zit ons op de hielen. Maar hij ontglipt ons tegelijkertijd, keer op keer op keer. Dat is de grote paradox hier.
In deze duistere dagen van Covid-19 valt de schaduw van het depressiebeest niet alleen zwaar op ons vanwege de beperkingen die het virus met zich meebrengt, of door het gebrek aan uitzicht op een weer enigszins ‘normaal’ leven, maar ook omdat de situatie waarin we nu verkeren het vergrootglas heeft gezet op zaken die al veel langer speelden. Zaken als onze ongelooflijke consumptiedrang, die wordt gefrustreerd. Onze onpeilbare existentiële eenzaamheid, die wordt uitvergroot. Omgangsvormen met mensen, dieren en dingen die anders zijn dan de tegenwoordig gebruikelijke en zodoende verregaand in de verdrukking zitten, maar op sommige lockdown-momenten even konden opflitsen. ‘Huidhonger’ die veel meer behelst dan een behoefte aan fysieke aanraking van en door naasten, namelijk een intens verlangen naar tekenen van zachte, diepe en onwrikbare verbondenheid, recht tegen het dominante gehamer op voortvarendheid, empowerment en veerkrachtigheid van zelfredzame individuen in.
Zouden we het gedweep met Blue Monday zo kunnen gaan opvatten? Als een verkapt verlangen naar echte verandering, recht tegen de trucs van marketeers en mediatrainers in? En zouden we deze tijden van Covid-19 – hoe uniek en in zichzelf belastend ook – kunnen gaan zien als een grootscheepse oefening voor waarlijke omschakeling naar een andere wereld, een ander leven, een andere omgang met elkaar, de natuur en onszelf, recht tegen de beloftes van een ‘nieuw normaal’, dat wil zeggen oude wijn in nieuwe zakken, in? Als we dat eens zouden kunnen opbrengen…