In de derde column uit de podcast ‘Aios op de sofa’ bespreekt Joeri Tijdink een onderwerp uit de kinder- en jeugdpsychiatrie. De paradepaardjes van de psychiatrie: onderwerpen die altijd in de media terugkomen. Zo ook ADHD – wanneer geef je medicatie? Lees verder.
Als wetenschapper die onderzoek doet naar onderzoek én onderzoekers vind ik het fascinerend om de heftige maatschappelijke discussies te volgen die de psychiatrie kan oproepen in de maatschappij. Het is voor mij een van de vele bevestigingen dat we echt een geweldig vak hebben. Ik bedoel maar, KNO, oogheelkunde of ayurvedische geneeskunde komt bijna nooit in het nieuws. Er zijn in die maatschappelijke debatten altijd een paar paradepaardjes die ieder jaar veel aandacht krijgen in de media. Of je het nu hebt over de zorgelijke toename van het gebruik van antidepressiva, de veronderstelde toename van verwarde personen, de psychedelica-hype, suïcidaliteit onder jongeren, of de fascinatie van de maatschappij voor antisocialen, TBS of drugsgebruik. Veel mensen hebben nu eenmaal een mening over ons mooie vak; Psychiatrie leeft.
Onze stoornissen staan altijd wel in de spotlight. Het is ook nooit saai. Dat geldt helemaal voor ADHD, wat volgens buitenstaanders en zelfbenoemde experts modeziekte nummer #1 is. De enorme stijging van het gebruik van methylfenidaat in de afgelopen decennia wordt keer op keer aangehaald als boze wolf. Gelukkig geven de experts in deze podcast een positiever geluid over deze stoornis en beschrijven zelfs een afname van dat gebruik van methylfenidaat.
Toch is de maatschappijkritiek op de diagnose ADHD niet helemaal onterecht. Ik herinner me, toen ik als opleideling als bijverdienste af en toe rijbewijskeuringen verrichtte, dat ik veel jongens zag met de diagnose ADHD. 18-jarigen die in hun tienerjaren de diagnose ADHD hadden gekregen van hun huisarts. De achterliggende reden was, naast een lichte vorm van aandachtstekort, dat er ook allerlei voordelen waren aan het etiket voor het hebben van ADHD. Deze patiënten mochten langer over tentamens en examens doen, kregen een financieel rugzakje om bijlessen te bekostigen en gebruikten sporadisch medicijnen. Vaak was de diagnose een uitvloeisel van de wens van de ouders die vonden dat hun kinderen niet goed genoeg presteerden op school. De meesten hadden wel eens methylfenidaat gebruikt, maar waren daar al snel mee gestopt vanwege de bijwerkingen. Ik verbaasde me destijds over hoeveel voordelen het had om ADD of ADHD te hebben.
Tijdens de keuringen kwam vaak aan het licht dat de ADHD-klachten weinig invaliderend waren, en dat ze eigenlijk van de diagnose af wilden omdat ze vanwege ‘hun ADHD’ in een speciale CBR categorie vielen waardoor ze extra onderzoeken moesten ondergaan. Ja, en die kostten veel geld. Voor het halen van je rijbewijs was het dus niet meer zo handig om de diagnose ADHD met je mee te dragen, maar ja, dat stempel hadden ze nu eenmaal gekregen en daar kom je niet zo makkelijk vanaf. En niet zonder reden, mensen met ADHD hebben tot wel twee keer zo veel kans om een ongeluk te krijgen in de auto.
Het doet me denken aan hoe moeilijk het soms moet zijn als kinder- en jeugdpsychiater om tegen de druk van de maatschappij en ouders opgewassen te zijn. De voordelen van de diagnose en het verlangen van ouders zijn soms zo groot dat de makkelijke weg kan zijn om de diagnose gewoon maar te stellen. Wat dan ook niet helpt is dat we in ons behandelrepertoire die hoogpotente stimulantia hebben die ook bij mensen zonder diagnose, maar wel met klachten, kan helpen om betere schoolprestaties te bewerkstelligen. Daarmee heb je als psychiater indirect een belangrijke maatschappelijke functie.
Dat is lastig. Ik kon me in dat licht opwinden over collega huisartsen, kinderartsen en psychiaters die de diagnose ADHD stelden zonder een goed diagnostisch interview af te nemen. Het voelt ook een beetje makkelijk, iemand die klaagt over aandachtsproblemen, en dan schrijf je een tabletje voor. Kijken of het werkt. Ik vind het een beetje lui. Tuurlijk, kijken of het werkt is prima, maar doe dan wel grondige en intensieve diagnostiek.
De verantwoordelijkheid van goede diagnostiek, en de ingewikkeldheid van een medicijn hebben die bij iedereen werkt. Dat heeft invloed op de behandelkamer. Je ziet dat ouders gefrustreerd zijn dat hun kind niet goed presteert en je wil ook helpen. Daar beginnen de ethische overwegingen als behandelaar. Wanneer doe je het wel en wanneer doe je het niet. Wanneer geef je wel of geen medicatie. En wanneer help je een kind echt goed? Door hem/haar pillen te geven? Of dat juist niet te doen?
Zo zie je maar weer, we hebben een prachtig, bijzonder en intrigerend vak. Het levert dag in dag uit nieuwe dilemma’s op waar wij ingewikkelde beslissingen over mogen maken.
Deze column hoorde je eerder in seizoen 2, aflevering 3 van de podcast ‘Aios op de sofa’. Benieuwd naar de hele aflevering over kinder- en jeugdpsychiatrie of naar de andere afleveringen? Luister ze hier terug!