In februari 2021, midden in de coronalockdown, belandt de bekende psychiater Remke van Staveren in een storm die ze weliswaar zag aankomen, maar waarvan ze hoopte dat die zou overwaaien. Wetende dat een psychische crisis iedereen kan overkomen, besloot ze haar ervaringen te beschrijven in een inspirerend boek over de weg naar herstel. Want ‘behalve kwetsbaar zijn we ook allemaal weerbaar en kunnen we allemaal min of meer herstellen’. In deze voorpublicatie van Een dun streepje toeval krijg je een voorproefje van hoe Remke van Staveren in dit intieme boek verschillende verhalen stijlvol verweeft: haar eigen verhaal over haar mentale crisis en de weg naar herstel, ons verhaal over hoe de coronacrisis invloed heeft gehad op onze mentale gezondheid, en (kleinere en grotere) verhalen van gewone én bijzondere mensen.
Deze voorpublicatie komt uit het hoofdstuk ‘De storm doorstaan’ van het boek Een dun streepje toeval door Remke van Staveren, en is ingekort en bewerkt door de redactie van Boom Psychologie en Psychologie.
Hoe langer deze crisis duurt, hoe zwaarder het ons valt.
Op zondag 15 maart 2020 ging Nederland op slot. Van de ene dag op de andere was het stil op straat (zó stil, we wisten gewoon niet meer hoe stilte klonk). Voortaan werkten we vanuit huis. We vergaderden via Zoom of Teams en leerden al snel de voordelen van het op mute staan. Op internet ging een filmpje viraal van een komiek die ons voordeed hoe we onze handen moesten wassen (ook dat waren we vergeten). Bij de ingang van de supermarkt stond een verveelde scholier winkelkarretjes schoon te maken, binnen liepen we onwennig met een grote boog om elkaar heen. De wc-rollen raakten op en we lachten gegeneerd toen we gebarentolk Irma Sluis ’s avonds op televisie graaibewegingen zagen maken. Mondkapjes waren er nog niet. De ic’s stroomden langzaam vol.
Chaos vanbinnen en vanbuiten
Bijna een jaar later stormde het nog steeds. We waren gewend geraakt aan wat we het ‘nieuwe normaal’ waren gaan noemen: anderhalve meter afstand, mondkapjes, verplichte looprichtingen, desinfectiepompjes, dagelijkse corona-updates, ingelaste persconferenties, wantrouwen. Een ontwrichte samenleving. De crisis duurde lang en viel ons zwaar.
Ook binnen in mij heerste chaos. Ik kreeg mijn gedachten niet meer logisch op een rijtje. Dat was nog wel het ergste: dat ik mezelf niet meer kon vertrouwen. Als het golft, dan golft het goed. De ene dag ging het een beetje beter, de volgende dag was ik terug bij af. Op en neer, op en neer. Zeeziek werd ik ervan.
‘Je zou naar de huisarts kunnen gaan,’ stelde G. voorzichtig voor. Het idee dat ik mijn bed uit zou moeten, een afspraak maken, de deur uitgaan, me melden aan de balie, de huisarts die me binnen zou roepen … Elk stapje joeg me angst aan. En daarbij, wat kon de huisarts doen aan mijn mentale crisis? Ik was toch zelf psychiater?
Het gekke was dat ik als patiënt ineens niet meer beschikte over taal waarmee ik ook maar bij benadering kon beschrijven wat zich binnen in mij afspeelde. Ik zou mijn huisarts kunnen vertellen over mijn hartkloppingen en pijn op de borst, daar zou hij wel raad mee weten. Maar wat schoot ik daarmee op? Het was maar een deel van het verhaal. En waarschijnlijk niet het deel waar het daadwerkelijk om ging.
De taal van mentale klachten
Filosoof en schrijver Eva Meijer schreef een boek over hoezeer ze moest zoeken naar de juiste woorden tijdens haar depressies: De grenzen van mijn taal (2019). Veel beeldspraken zijn clichés. Ze hekelt vergelijkingen van een depressie met de kleur zwart, met monsters, demonen of beesten. Een depressie wordt wel ‘de zwarte hond’ genoemd, maar wat hebben honden met depressies te maken? vraagt Meijer zich af.
Zelf beschrijft Meijer een depressie als een einde, een koker, een wereld in een wereld. Gedachten die zich als koekoeksjongen in een nest van andere gedachten dringen en hun gezonde aangenomen broeders en zusters zonder pardon naar beneden kieperen. Een schaduw die er altijd is, ook in het licht. Een bevestiging, een waarheid, een illusie. Zwaar zand op de overgang van strand naar zee. Een schimmel die zijn sporen overal in weet te wringen. Ruis, verdwijnen. Grijs dat alle kleur opzuigt tot er alleen nog een herinnering aan kleur is.
Het zijn woorden waar veel mensen die ooit een depressie hebben gehad – héél veel mensen, als je bedenkt dat een op de vijf ooit een depressie krijgt – wel iets in zullen herkennen. Zelf herkende ik de gedachten als koekoeksjongen. O ja, besefte ik toen ik de vergelijking las, zo werkte dat destijds bij mij ook. Tijdens de eerste weken van mijn crisis hadden mijn angstige gedachten alle andere gezonde, reële gedachten verdrongen tot er niets meer in het nest overbleef dan een valse indringer, die met opengesperde bek wachtte om verder gevoed te worden.
Goed gekozen woorden kunnen houvast geven en op een bepaalde manier ook troost bieden. Woorden zorgen voor afstand tussen ons en onze gedachten, zodat we niet met onze gedachten samenvallen en wat ademruimte krijgen. Misschien dat ik daarom wel alles wat ik die dagen in mijn donkere slaapkamer en in mijn hoofd beleefde in taal probeerde te vatten en in notitieboekjes vastlegde. Ik had zuurstof nodig.
Tegelijkertijd vroeg ik me af hoe een huisarts zou reageren op een patiënt als Eva Meijer die een depressie zo poëtisch kon beschrijven. Depressie als een kale rots, grijs dat alle kleur opzuigt tot er alleen nog een herinnering aan kleur is? Zou het geloofwaardig zijn? Dat is nog eens iets anders dan ‘een aanhoudende en langer dan twee weken bestaande sombere stemming met een duidelijk verminderde interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag’, zoals een depressieve stoornis in de DSM-5 (Diagnostic and statistical manual of mental disorders) beschreven staat.
De grenzen van ons inlevingsvermogen
Ziekte, klachten hebben, maakt eenzaam. We kunnen niet aan iemand zien hoe zwaar die het heeft, omdat we altijd met onze binnenkant, vanuit onze gedachten en perspectief, naar de buitenkant van de ander kijken. Ik merkte hoe fijn ik het vond dat G. er tijdens de ergste crisis gewoon was, maar begreep maar al te goed dat hij geen idee had wat zich in mij afspeelde. ‘We kunnen een heel eind met iemand meelopen,’ schrijft Meijer in een column in nrc, ‘maar niet tot waar de ziekte heerst. Er is een grens aan ons inlevingsvermogen.’
De Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951) vergeleek de beperking van ons empathisch vermogen met een voor de buitenstaander onzichtbare storm (wat de stormmetafoor betreft verkeer ik in goed gezelschap). We staan veilig achter het raam, een warme kop thee in de hand, en kijken verwonderd naar een voorbijganger die op straat de vreemdste capriolen uithaalt om op de been te blijven. We weten niet welke stormen daarbuiten razen, wat iemand moet doorstaan.
Als psychiater heb ik mensen vaak horen zeggen dat ze stemmen horen in hun hoofd (een op de vijf mensen schijnt weleens vanbinnen een stem te horen). Ik heb die ervaring zelf nog niet gehad en kan me daarom niet voorstellen hoe het is, om een stem in je hoofd te horen. Om dat beter te kunnen begrijpen ben ik aangewezen op wat stemmenhoorders mij vertellen.
Je weet pas wat mentale pijn is als jij het zelf meemaakt, maar dan nog zal geen ervaring van twee mensen precies dezelfde zijn. We kunnen praten, luisteren, doorvragen, nog eens praten, zoeken naar de juiste woorden, maar we komen er nooit helemaal achter hoe een ander zich daadwerkelijk voelt. Beeldspraken helpen ons dichter bij elkaar te komen, hoe beperkt ook. Zelfs slappe vergelijkingen kunnen ons met elkaar verbinden.
In ‘De storm doorstaan’ uit Een dun streepje toeval lees je verder over hoe een huisarts reageerde op deze psychiater met mentale klachten, en hoe Van Staveren besloot om zelf op zoek te gaan naar het lichtknopje.
Meer over Een dun streepje toeval
Een dun streepje toeval is een intiem en eerlijk boek over een zoektocht naar herstel en mentale gezondheid. Aan de hand van aangrijpende en ook grappige verhalen laat Van Staveren zien hoe we beter kunnen zorgen voor onze mentale gezondheid, en weer het licht door de bladeren kunnen zien schijnen.