In alweer de laatste column van seizoen 2 ‘Aios op de sofa’ denkt Joeri Tijdink terug aan een 76-jarige patiënte die niet aan een subspecialisatie deed. Om die en andere redenen is zij hem bijgebleven. Lees verder over Joeri zijn tijd als aios en wat zijn belangrijkste inzichten waren over de ouderenpsychiatrie.
Met het horen van de podcast bekruipt me een beetje het gevoel dat de gasten die bij ‘Aios op de sofa’ komen reclame moeten maken voor hun subspecialisatie. Dat was bij de ziekenhuispsychiatrie, bij de kinderen- en jeugdpsychiatrie (KJP), bij de sociale psychiatrie en nu ook bij ouderen. De schoonheid zit in de passie voor psychiatrie, ongeacht welke subspecialisatie je kiest. Of het nu gaat over het verouderende brein met alle tekortkomingen of de typische KJP-stoornissen zoals autisme. Als het goed is, is alles eigenlijk interessant. We worden en blijven hopelijk geïntrigeerd door iedere psychiatrische stoornis, in welke leeftijdscategorie ze ook vallen of waar ze gezien worden. En waarschijnlijk, als we dan toch moeten kiezen, creëren we zelf ons eigen narratief en zijn er altijd argumenten te vinden waarom we een bepaalde subspecialisatie kiezen.
Het doet me denken aan mijn eerste jaar als aios in het Sint. Lucas Andreas Ziekenhuis (tegenwoordig bekend als OLVG West). Ik was de behandeld arts van een patiënte van 76 jaar die klinisch was opgenomen met forse gedragsproblemen en katatonie bij een gediagnosticeerde frontotemporale dementie (FTD). Het bleek dat de patiënte in haar jeugd al was gediagnosticeerd met autisme en, nu ze op leeftijd was, een FTD ontwikkelde. Die patiënte deed blijkbaar niet aan bovengenoemde subspecialisatie, want ze was van alle subspecialisatiemarkten thuis!
Ze is me altijd bijgebleven. Iedere ochtend als ik de afdeling op kwam voor de overdracht was ze al aangekleed en schuifelde ze katatoon door de gang. Als ze me aan zag komen, liep ze naar me toe, ging voor me staan en deed mijn gezichtsuitdrukkingen na. Als ik iets zei, herhaalde ze dat. Echopraxie en echolalie. Een van de weinige keren dat ik echopraxie “live” zag, daarna heb ik het zelden nog kunnen waarnemen (behalve dan bij mijn dochters als zij mij nadoen om me te plagen). Hoe invaliderend de klachten ook waren, het zorgde er ook voor dat ik iedere dag met plezier de afdeling opliep met de vraag: ‘Hoe zou het met mevr. X gaan?’
Wat we ook probeerden en onderzochten; scans, medicatie en ECT. Niets hielp. Deze patiënte bleef katatoon. Met mijn handen in het haar ging ik twee weken op vakantie. Maar in mijn hoofd verdween ze niet, want het frustreerde mij dat ik niet wist wat er aan de hand was. Toen ik de maandag na mijn vakantie weer naar de overdracht liep, verheugde ik me een beetje op mijn dagelijkse portie echolalie en echopraxie. Toen ik mijn patiënte niet op de gang tegenkwam, werd ik toch wat ongerust. Mijn valse optimisme overtuigde me ervan dat ze misschien wel was opgeknapt, maar daaronder had ik een niet pluis gevoel. En dat bleek, ze was namelijk tijdens mijn afwezigheid overleden. Het maakte enorme indruk; niet alleen was het mijn eerste patiënte die overleed tijdens mijn behandeling, ook begrepen we niet waarom ze maar niet beter werd, wat we ook probeerden. Schoorvoetend belde ik haar zoon op om de behandeling in ons ziekenhuis nog eens na te spreken. Hij vertelde me dat het voor hem een opluchting was. Zijn moeder had genoeg geleden, vond hij. Hij was blij dat ze nu eindelijk rust had. Ze had bovendien een mooi leven gehad en kans op veel vooruitgang was niet realistisch.
Het perspectief van de zoon stelde me gerust, als eerstejaars aios had ik vaak het gevoel dat ik het niet goed deed en bij deze patiënte spookte het door mijn hoofd dat ze misschien wel door mijn toedoen was overleden. Ook gaf het me een belangrijk inzicht dat je als dokter niet kan inschatten wie door wil leven, voor wie het leven voltooid is en wat de familie wil. Bovendien, je wil op een gegeven moment ook een behandeling stoppen als die geen effect heeft. Dat lijkt me ontzettend lastig en complex aan de ouderenpsychiatrie. Misschien is dat ook direct de charme van het vak. Je krijgt soms patiënten te zien die flirten met de dood, zowel op somatisch als psychiatrisch vlak. Terwijl jij nog weinig redenen ziet om verder te leven, zien zij nog tal van mogelijkheden. En anderen zien het niet meer zitten, terwijl die nog zoveel hebben om voor te leven. Juist dat gesprek aangaan bij iedere patiënt geeft een extra dimensie. De zoektocht naar het antwoord op de vraag of het leven de moeite waard is, kent vele routes, wegen, geiten- en olifantenpaadjes.
De kunst is om die te kunnen blijven bespreken.
Deze column hoorde je eerder in seizoen 2, aflevering 3 van de podcast ‘Aios op de sofa’. Benieuwd naar de hele aflevering over ouderenpsychiatrie of naar de andere afleveringen? Luister ze hier terug!